John van Zuijlen.nl

Een appels en perencompetitie

Wie zou toch de grootste Ossenaar aller tijden zijn?  Die vraag zou nooit bij mij opgekomen zijn als de natie niet al enige tijd zozeer in een identiteitscrisis verkeert dat men is overgegaan tot de verkiezing van de grootste Nederlander aller tijden. Het zoeken naar lichtende voorbeelden is immers een symptoom van vertwijfeling. Meestal wordt er dan houvast gezocht in het verleden. Zo was het ook in het begin van de negentiende eeuw toen, als reactie op de voorgaande rationele eeuw der Verlichting, de Romantiek zijn intrede deed. Het verleden werd een inspiratiebron en de geschiedschrijving was bedoeld om de identiteit van de bevolking te benadrukken en om vaderlandsliefde aan te kweken. De aandacht ging sterk uit naar de grote mannen (vrouwen deden niet mee) en heldendaden in de geschiedenis. En zo mochten Willem van Oranje, Michel de Ruyter en de andere zeehelden uit de Gouden Eeuw, Napoleon en Julius Ceasar en zelfs Van Speyk (‘dan maar de lucht in’) zich op grote aandacht van historici en bevolking verheugen.

Nederland ontwikkelt de laatste jaren een groeiend historisch besef. Jan Marijnissen pleit niet voor niets al enige tijd voor een nationaal museum dat ons wijst op de Nederlandse identiteit. Maar vreemd genoeg gaat dit historisch besef niet gepaard met een toename van historische kennis. Daarom toch maar zo’n grote-Ossenaren-verkiezing?

Toch blijft de vraag wat we met zo’n ‘appelen en peren-competitie’ aanmoeten als het begrip grootheid niet eenduidig gedefinieerd kan worden. Wie wordt dan de Osse Vader des Vaderlands? Als de actualiteit de overhand krijgt, of anders gezegd als het historisch perspectief uit het oog wordt verloren, wordt het misschien Jan Marijnissen of wie weet zelfs de onlangs zo geprezen John van Boekel.CDA-raadsleden die in de achterliggende decennia met voorkeurstemmen in de raad gekozen werden, kunnen hun achterban weer mobiliseren en had Oss niet ooit een wereldkampioen op de motor?

Hoe zouden de kansen liggen van ‘echte’ historische figuren als Hertogin Johanna (stadsrecht)of pastoor Septius die in 1633 hoogstpersoonlijk de eerste Osse dominee uit de Grote Kerk joeg? Dat was niet bepaald tolerant maar je kunt ook zeggen dat hij ergens voor stond. Maar de hertogin en de pastoor zijn niet in Oss geboren en vallen daarmee als ‘import’ onmiddellijk af. Dat is dan ook jammer voor coryfeeën als Louis de Bourbon (Renkum), Dr. Van der Steen (Maren), een handvol industriëlen (Hartog, Zwanenberg, Van den Bergh) uit de negentiende eeuw, Jan Tompe (Nistelrode), Louis Jansen (Brummen) en de (dikke) inspecteur van Kempen (Hatert).

Wel van Osse komaf zijn bijvoorbeeld Jan Cunen, Driek van Erp, Tessa de Loo, Thomas van Zuijlen, Arnold Jurgens en dr. C.R. Hermans (1805-1869. De laatstgenoemde was een wetenschapper, een geschiedschrijver uit een tijd dat er nog nauwelijks archieven ontsloten waren. Maar hij liet een fraai oeuvre aan historische werken en bronnenpublicaties na over vele delen van Brabant die voor latere onderzoekers van groot belang waren. Hij was ook oprichter van het Noorbrabants Genootschap, dus een Ossenaar die ook goed deed voor elders. En Hermans was trots op Oss en dat helpt natuurlijk om te scoren in een locale grootheidsrace. Hermans beschreef in 1846 Oss als ‘een der schoonste plaatsen van de Meijerij, en zeker een der schoonste van het Maasland’. In die tijd was Oss nog niet verknoeit door de industrie, de gracht was er nog, zelfs een deel van de omwalling. Maar toch, wie zijn middelmatig geboortestadje oppoetst tot een pareltje, verdient wel een paar stemmen. Niettemin, als we nou nooit zouden weten wie de grootste Ossenaar aller tijden is, hoeven we ons ook nooit te schamen voor onze keuze.